Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [19]de landstreek der zee zal wezen [tot] hutten, [20]uitgegraven putten der herders, en betuiningen der kudden. 19. Te weten, het lande der Filistijnen, aan de zee gelegen. 20. Welke de herders in de dorre heiden graven, om water daarin te vergaderen. De profeet wil in dit vers te kennen geven dat die grote schone kastelen en gebouwen, die daar in die landstreken plachten te staan, zullen afgebroken en verwoest worden, en dat er in plaats daarvan niet dan hutten der herders zullen staan, en in plaats van rijke voortreffelijke personen, schaapherders en andere gewone lieden wonen zullen, die daar hunne huisjes en hutjes zullen opslaan, om voor een tijdlang te verblijven.